‘Ik vergeet nooit [waar ik vandaan kom’
4 juni 2021 om 10:29Bij de gemeente Barneveld ben ik in maart 2017 begonnen als gespreksvoerder participatie. Mijn klanten kwamen voornamelijk uit Syrië en Eritrea. Ik regelde hun uitkering, maar mijn belangrijkste taak was ervoor zorgen dat ze snel de Nederlandse cultuur leerden en gingen meedoen in de maatschappij. Dat was een uitdaging. Tachtig procent van de mensen die bij mij kwamen was boven de veertig, vijftig. De meesten vonden zichzelf te oud voor werk. Ik kwam dan heel enthousiast met een plan, waarna ze me aankeken met een blik van: waar heeft ze het over? Beseft ze wel dat ik al 50 ben? Maar het mooie was dat ik mijn eigen ervaring met ze kon delen. Ze konden nooit tegen me zeggen: 'Je weet niet waar je het over hebt'.
Ik vergeleek de mensen niet met mijzelf, wel met mijn ouders. Want natuurlijk is het zo dat hoe jonger je bent, hoe sneller je een nieuwe taal leert en kunt meedoen in de maatschappij. Dus als ik op het gemeentehuis met die vijftigplussers in gesprek was, zag ik mijn ouders voor me: het is hen gelukt zich aan te passen aan de Nederlandse samenleving, dan moeten het anderen ook lukken.
CONFRONTEREND Mijn ouders, broers, zus en ikzelf zijn 21 jaar geleden uit Afghanistan gevlucht. We wisten niet waar we terecht zouden komen, vluchten was prioriteit. Ik vond het allemaal erg spannend. Tegelijkertijd is er ook veel langs me heengegaan.
We kwamen terecht in Nederland, in Ter Apel. Vandaaruit gingen we naar Luttelgeest, waar we een paar maanden bleven, en uiteindelijk belandden we in een asielzoekerscentrum in Appingedam. We hadden daar met z’n zevenen één grote kamer. Dat was wel even wennen. Maar we waren veilig.
In Appingedam gingen we naar een school voor vluchtelingenkinderen. Ik was tien en kon niet lezen en schrijven. In Afghanistan durven ouders hun dochters niet naar school te sturen. Er worden aanslagen gepleegd, onderweg kun je doodgeschoten worden, dus die risico’s nemen veel ouders niet.
Ik had wel gehoord over studeren en wilde het heel graag. School was leuk maar ook confronterend, omdat ik op m’n tiende nog geen pen kon vasthouden. Kinderen die uit andere landen kwamen, hadden vaak al wel op een school of peuterschool gezeten.
ALS EEN SPEER Als enige van mijn klas mocht ik na drie maanden naar een Nederlandse school. Ik kwam terecht in groep 5. Ik was natuurlijk blij en trots en mijn ouders ook. Dag en nacht zat ik te studeren en ik las veel boekjes van de bieb in Appingedam. Ik wilde er echt iets van maken. Dat heeft ook met mijn opvoeding te maken. Mijn vader zei: ‘We zijn gevlucht, we hebben het heel zwaar gehad, maar we zijn nu veilig. Nederland heeft je alles geboden, dus ga niet een beetje rondhangen maar doe iets terug’. Die woorden zijn zo bij mij blijven hangen. Dus ik ging als een speer.
Het eerste woordje dat ik leerde schrijven was ‘vogelverschrikker’. Ik las er een boekje over, wist niet wat het was en raakte erdoor gefascineerd. De directeur van de Nederlandse school gunde mij veel, gaf me na schooltijd bijles.
'JE BENT EEN VROUW' Uiteindelijk kreeg ons gezin een huis aangeboden, vijf kilometer van het azc (asielzoekerscentrum, red.). Op de basisschool haalde ik m’n achterstand in en daarna ging ik naar het vwo in Groningen. Al in Afghanistan droomde ik ervan om officier van justitie te worden. Ik wist niet precies wat dat inhield, maar de droom kwam voort uit wat ik in Afghanistan had gezien: niemand leefde daar regels na. Ook op jonge leeftijd vond ik dat heel erg. Waarom zijn er regels als niemand ze naleeft? Dus toen dacht ik al: mocht ik ooit kunnen studeren, dan wil ik hier iets mee doen. Ik had ook moeite met de manier waarop er met vrouwen in Afghanistan werd omgegaan. Waarom mochten mijn broers en buurjongen wel naar school en ik niet? Ik begreep het gewoon niet. Ik ben toch ook een mens? Zo hoort het, werd me verteld, je bent een vrouw. Dat was voor mij geen antwoord. Ik zag er geen logica in.
Mijn vader was heel democratisch ingesteld, maar ook hij kon er niets aan doen. Hij zei: van mij mag je naar school, maar ik durf het niet. Ik heb liever dat je analfabeet blijft en leeft, dan dat ik je straks moet begraven, omdat je een paar dagen naar school bent geweest.
STRAFRECHT EN CRIMINOLOGIE Op de universiteit in Groningen leerde ik over veiligheid en rechten en ik merkte dat ik dat boeiend vond. Het was wel zwaar. Soms dacht ik: waar ben ik aan begonnen. Een studententijd heb ik niet gehad, ik was alleen maar aan het studeren.
Ik studeerde af in strafrecht en criminologie, maar helaas was er in die tijd weinig werk. We zijn met de hele familie verhuisd, in de hoop dat er in het midden van het land meer werk voor ons was. We hebben letterlijk de kaart erbij gepakt en kwamen uit op Amersfoort.
De stichting voor Vluchteling-Studenten UAF wees me op een vrijwilligersbaan bij Vluchtelingenwerk. Een tijdje later kreeg ik mijn eerste baan: jongerenconsulent bij de gemeente Amersfoort. Ik had het daar erg naar mijn zin. Na bijna twee jaar heb ik gesolliciteerd bij het Openbaar Ministerie in Arnhem op een functie die in de buurt kwam van mijn droombaan: beoordelaar strafzaken. Ik kreeg de baan, maar ben er na een aantal maanden mee gestopt. Ik miste de gemeentewereld. En het waren lange dagen. Mijn moeder heeft artrose en ik zorg ook een beetje voor haar. Door het vele werken kwam ik er niet aan toe. Werk is niet mijn leven, het is onderdeel van mijn leven. Ik wilde een goede combi, niet dat het ene ten koste gaat van het andere.
Ik had dus nog geen andere baan toen ik opstapte. Ik dacht: ik zie wel verder. Waarom ik dat gedrag vertoon? Ik vergeet nooit waar ik vandaan kom. Dus iets als ontslag indienen... het is niet leuk, maar er zijn ergere dingen op aarde. Ik geloofde erin dat het goed zou komen, helemaal als ik erachteraan zou gaan. En dat wist ik van mezelf, dat ik niet op de bank zou gaan zitten. Ik ben meteen vacatures gaan zoeken en solliciteerde op een functie bij de gemeente Barneveld. Het was een leuk gesprek, ze zochten alleen iemand die de participatiewet al kende en direct kon beginnen. Maar die wet kende ik nog niet, dus ik zou nog ingewerkt moeten worden. Ik werd het niet. De leidinggevende vroeg me wel om mijn mobiele nummer, omdat ze me goed vond passen in het team.
Een paar weken later kreeg ik telefoon: Barneveld wilde me in dienst nemen. Ik zou gaan werken met statushouders. Dat sprak me aan, ik ben het zelf immers ook geweest. De afgelopen vier jaar heb ik dit werk gedaan, met heel veel plezier. Sinds deze week heb ik een nieuwe baan: gespreksbegeleider bij de gemeente Amersfoort voor mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt. Nu help ik iedereen, in Barneveld lag mijn focus op het begeleiden van statushouders.
PASSEND WERK Wat ik zo mooi vond aan de gemeente Barneveld, is dat we proberen werk te vinden dat bij iemand past. Ik geloof echt dat je een baan langer volhoudt als het passend is. Want daar word je blijer van. Iemand dwingen om iets te doen, puur omdat hij of zij in de uitkering zit, dat werkt volgens mij niet. Ik zie het niet als een duurzame oplossing.
Er waren in Barneveld wel mensen die zeiden dat ze écht geen schoonmaakwerk wilden doen. Dan moet ik aan mijn vader denken. We woonden nog niet zolang in Appingedam toen hij overal langs ging met de vraag of hij kon meehelpen om werkervaring op te doen. De eerste die positief reageerde was boer Kees: ‘Je mag al die koeienmest wel opruimen’, zei hij. En dat heeft mijn vader gedaan.
GEEN KEUS Als gespreksvoerder is het heel belangrijk om een vertrouwensband met je klanten op te bouwen. Ieder mens wil zich begrepen voelen, daar ben ik me altijd van bewust geweest. Je moet je echt verplaatsen in hun wereld. Met name bij statushouders is dat belangrijk. Voor mij is het iets makkelijker, vanwege mijn achtergrond.
Soms duurde het een tijdje voor iemand uit de uitkering kwam, maar dan was het wel een duurzame uitstroom. Er zijn ook klanten van wie je weet dat vrijwilligerswerk of taalstage het meest haalbare is. Het fijne aan de gemeente Barneveld is dat ik nooit het gevoel gehad heb dat ik mensen móest laten uitstromen naar betaald werk.
Ik denk nu aan een Syrische meneer van begin vijftig die eind 2017 met zijn gezin in Barneveld kwam wonen. De eerste keer dat hij op gesprek kwam, was hij heel stil. Ik zag dat hij niet blij was, hij vond het allemaal heel zwaar. En dat is logisch. Het lastige voor veel mensen is dat ze in hun eigen land vaak een vol leven hadden, met een eigen bedrijf of baan, allerlei bezigheden, van alles. Hier moeten ze ineens leven van een uitkering. Voor veel klanten is dat lastig, het voelt als smeken, de hand op houden. Maar ze hebben geen keus.
TIEN JAAR JONGER Ik probeerde bij die Syrische meneer eerst de mindset te veranderen. Ik zei: 'Ik snap dat het moeilijk is geweest, maar nu bent u hier, u krijgt de mogelijkheid om verder te leven. Voor nu is het even zwaar, alleen betekent het niet dat alles zo blijft. Het leven is in uw eigen handen'. En met die motivatie begon ik mijn speurtocht voor hem naar iets moois. Ik wist niet waar ik uit zou komen. We begonnen met een taalstage. Zo kon hij met behoud van zijn uitkering iets terugdoen voor de maatschappij. Hij ging aan het werk als toezichthouder op station. Hij vond het eng, was bang om fouten te maken. Maar de angst was snel weg. Hij vond het werk heel leuk, hij is van zichzelf heel sociaal. Ik merkte al gauw dat hij meer begon te stralen. Zijn taalstage werd een paar keer verlengd en op een gegeven moment zei ik tegen zijn leidinggevende: ‘Zie je het zitten om hem een contract aan te bieden?'. Hartstikke leuk, reageerde die. Nu heeft de meneer dus een gewone baan. Anderhalve maand geleden ben ik even bij hem langsgegaan om te kijken hoe het met hem gaat en ik herkende hem bijna niet. Hij leek tien jaar jonger. Daar doe je het voor.
Ja, en dan zijn er de vrouwen. Je moet je voorstellen dat ze vaak dertig, veertig jaar lang zijn opgegroeid met de gedachte dat ze kinderen krijgen, voor hen moeten zorgen en dat hun man werkt. Die mindset verander je niet zomaar. Bij de vrouwen begin ik vaak met kleine stapjes. Leren fietsen bijvoorbeeld. Voor velen van hen is dat trouwens absoluut geen klein stapje. De eerste keer dat mijn eigen moeder een vrouw op de fiets zag, viel ze bijna flauw: ‘Ik heb nóu toch iets gezien!’. Vandaag de dag kan ze niet meer zonder haar fiets. Weet je wat ze zegt? Mijn fiets is mijn auto, mijn alles.’’