Letselschade en derving van ‘zwarte inkomsten’
16 december 2020 om 12:09In onze letselschadepraktijk, waarin wij zowel ondernemers als particulieren bijstaan die letsel hebben opgelopen door een verkeers- of arbeidsongeval of medische fout, hebben wij dagelijks te maken met slachtoffers die inkomsten derven doordat zij als gevolg van hun letsel geheel of gedeeltelijk tijdelijk of blijvend arbeidsongeschikt zijn geraakt.
Op de aansprakelijke partij, veelal de aansprakelijkheidsverzekeraar van degene die het letsel heeft veroorzaakt, rust een wettelijke verplichting om de schade die het slachtoffer werkelijk lijdt volledig te vergoeden, waaronder ook zijn verlies van arbeidsvermogen (inkomstenderving).
Concreet betekent dit dat als het slachtoffer door zijn letsel minder inkomen verdient dan hij naar redelijke verwachting zonder letsel zou hebben verdiend, de verzekeraar het verschil aan inkomen moet vergoeden. In de praktijk komt het geregeld voor dat het slachtoffer in de periode vóór ongeval of medische fout naast zijn gebruikelijke inkomen uit loondienstverband maandelijks ook ‘zwarte inkomsten’ genoot uit nevenwerkzaamheden die door zijn uitval zijn weggevallen. De vraag rijst dan of de aansprakelijkheidsverzekeraar ook deze weggevallen ‘zwarte inkomsten’ moet vergoeden?
Voorbeeld: Jaap werkte voor ongeval als hovenier/bouwvakker in loondienst bij een hovenier/aannemersbedrijf en in zijn vrije tijd genoot hij daarnaast 'zwarte inkomsten' door op eigen naam hoveniers/bouwwerkzaamheden uit te voeren, waarmee hij maandelijks gemiddeld 3.000 euro bijverdiende. Als Jaap door zijn letsel is uitgevallen en hierdoor niet meer in staat is om te werken, moet de verzekeraar naast zijn gederfde inkomen uit loondienstverband dan ook zijn gederfde ‘zwarte inkomsten’ uit deze nevenwerkzaamheden vergoeden?
Uitgangspunt is dat als de nevenwerkzaamheden op zichzelf geoorloofde werkzaamheden zijn die niet in strijd met de wet zijn, de rechter bij het vaststellen van de schade ook rekening moet houden met de hiermee verdiende en door het ongeval gederfde ‘zwarte inkomsten’. De onrechtmatigheid zit hem immers niet in de werkzaamheden of inkomsten zelf, maar in het niet afdragen van de daarover verschuldigde belastingen en heffingen. Als Jaap dus ‘zwarte inkomsten’ zou hebben gederfd uit illegale hennepteelt zou hiermee bij de vaststelling van de schade geen rekening worden gehouden, omdat deze werkzaamheden qua aard in strijd met de wet zijn, waardoor het hierop gebaseerde belang rechtens geen bescherming zou verdienen.
Waar het voor Jaap in dit voorbeeld eenvoudig zal zijn om de omvang van zijn vóór ongeval verdiende inkomen uit loondienst te bewijzen door het overleggen van kopieën van zijn jaaropgaven en salarisspecificaties, zal hij meer moeite moeten doen om de omvang van de gederfde ‘zwarte inkomsten' te bewijzen. Jaap moet ervoor zorgen dat hij verklaringen van klanten kan overleggen waarin zij verklaren dat hij voor hen tegen een bepaalde prijs hoveniers/bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd c.q. had kunnen uitvoeren, wat vaak geen probleem zal zijn. Als Jaap er echter niet in slaagt om deze verklaringen te verkrijgen kan hij niet voldoen aan de op hem rustende bewijslast en zal hij de gederfde ‘zwarte inkomsten' niet vergoed kunnen krijgen.
De Hoge Raad heeft zich al in 2000 uitgesproken over de vergoedingsplicht bij ‘zwarte inkomsten’. Samengevat heeft de Hoge Raad overwogen dat in beginsel alleen aanspraak kan bestaan op vergoeding van het netto inkomen dat zou zijn genoten als belasting en premie zouden worden ingehouden. Van een aanspraak op volledige vergoeding van de gederfde ‘bruto inkomsten’ kan alleen sprake zijn als kan worden bewezen dat degenen voor wie de werkzaamheden werden en zouden worden uitgevoerd ook bereid zouden zijn geweest c.q. bereid zouden zijn gebleven de verschuldigde belasting en heffingen (alsnog) volledig voor hun rekening te nemen. Indien Jaap de omvang van zijn ‘zwarte inkomsten’ voldoende heeft aangetoond door verklaringen van klanten kan hij dus aanspraak maken op vergoeding van het bedrag van de ‘zwarte inkomsten’, verminderd met het bedrag dat hij aan belastingen en premies had moeten betalen. Alleen wanneer Jaap kan bewijzen dat zijn klanten ook bereid zijn of zouden zijn de belastingen en heffingen te betalen, kan hij aanspraak maken op vergoeding van de (volledige) ‘zwarte inkomsten’.
Conclusie is dus dat het op een fiscaal verantwoorde wijze genereren van inkomen niet alleen beter is voor de gemoedsrust, maar dat ook eenvoudiger kan worden voldaan aan de bewijslast als letselschade wordt opgelopen en hierdoor inkomsten worden gederfd. Desalniettemin komt de rechter het slachtoffer ook bij derving van ‘zwarte inkomsten' een eind tegemoet, mits de omvang van de ‘zwarte inkomsten' voldoende worden aangetoond door verklaringen van klanten.