Zo zag zo’n Utrechts tentwagentje eruit.
Zo zag zo’n Utrechts tentwagentje eruit. ...

‘In een rijtuigie, helemaal naar Zwartebroek…’

2 juli 2020 om 11:55

Eeuwenlang heeft de mens voor het vervoer van personen en goederen een beroep gedaan op de trekkracht van het paard. Voor het trekken van koetsen en kanonnen, omnibussen, hooiwagens, gierkarren en tramrijtuigen, hessenkarren, mallejans en statierijtuigen. Over rijtuigen gaat deze aflevering in de serie ‘Barneveld op wielen’. Wie maakten er in een plattelandsgemeente als Barneveld vroeger gebruik van een rijtuig? Laten we de omnibussen en diligences buiten beschouwing dan was dat aantal, veelal gegoede, ingezetenen nog redelijk te overzien. Dat waren in de eerste plaats de adellijke families die we vroeger kenden, de zeer gegoede burgerij en een aantal notabelen zoals artsen, predikanten en de notaris. Niet iedereen had een eigen rijtuig. Veel werden er voor een dag of langer, met of zonder koetsier gehuurd. De verhuur werd vaak verzorgd door herbergiers, wagenmakers of als ‘tweede bedrijf’. Zo wisten Barnevelders in de 19de eeuw dat je bij brouwer Romeijn in de Langstraat niet enkel een rijtuig maar zeker ook wagens kon huren.

DE 19E EEUW In deze aflevering wil ik mij beperking tot de 19de en de eerste helft van de 19de eeuw en dat heeft uitsluitend te maken met het feit dat de fotografie voor die tijd nog niet bestond. In de bij het gemeentearchief uitgegeven opgave van ‘19e eeuwse neringdoenden’ komen we al die personen die me vervoer te maken hadden, tegen. Hoefsmeden, kar- en voerlieden (in de Franse tijd nog ‘voiturier’ genoemd en ook wel ‘wagenaar’), wagenmakers, zadel- en tuigmakers en tenslotte verhuurders van wagen en rijtuigen, In de grotere dorpen van onze uitgestrekte gemeente kon je meestal wel een rijtuig huren. In Barneveld, Voorthuizen en waarschijnlijk ook Garderen was dat vroeger geen probleem. In 1845 was ‘De Vergulde Wagen’ in Voorthuizen eigendom van J. Thomasse(n) eigenaar van die destijds welbekende herberg. Het stond eerder bekend als het ‘Hamburger Posthuis. Vijf jaar voor zijn overlijden op 8 december 1850 besloot hij zijn stalhouderij van de hand te doen en uit de advertentie die op 6 maart 1845 in de Oprechte Haerlemsche courant verscheen, blijkt dat Thomassen er een voor Voorthuizen grote onderneming op nahield.


STALHOUDERIJ 'DE VERGULDE WAGEN De publieke verkoop van de stalhouderij van Thomassen vond plaats op 11 maart 1845 en bestond onder andere uit ‘Vijf Paarden, zijnde een Bruine Bles Merrie van 5 jaren met Witte Zokken van Bovenlandsch Ras; alsmede 2 Zwarte en 2 Bruinen van 8 jaren. 5 Rijtuigen, waaronder 2 weinig gebruikte Barouchetten, een van 9 en een van 4 personen, met losse Bokken en achterop Knechts-zittingen, 1 Calesch, 1 Fransche Wagen, 1 Caricle en 4 Boerenwagens, waaronder een nieuwe.’ Kooplustige bezoekers konden alles eventueel op krediet kopen maar moesten dan wel voor 2 januari 1846 betaald hebben,


In de advertentie worden, behalve de boerenwagens, maar liefst vier rijtuigtypen genoemd die, op Wijnand Hazeleger na, de meeste inwoners van het dorp wel niks zullen zeggen. Een ‘barouchette’ kwam niet alleen voor in Groningen maar ook in Noord-Duitsland. Het was in principe een vier-persoons landelijk rijtuig met een overhuifde koetsierszit, geschikt om door één of twee paarden te worden getrokken. Thomassen had er dus ook één voor negen passagiers. De Calèche is waarschijnlijk al een veel ouder type rijtuig maar tijdens Prinsjesdag rijden die nog wel mee in de koninklijke stoet. Het is eigenlijk een open rijtuig voorzien van een halve, inklapbare leren kap. Het verhaal is dat deze koets vernoemd is naar een modieuze dameshoed, genaamd Calèche. De Caricle was een klein, elegant tweepersoons rijtuigje op hoge wielen, geschikt om er een romantisch ritje in de maneschijn mee te maken. Of dit nu een van de succesnummers van deze Voorthuizense stalhouderij zal zijn geweest, betwijfel ik een beetje. In ons land werden Caricle bijvoorbeeld gebouwd bij Wagenmakerij Hubenet in Den haag. Al die fraaie namen en de daarmee verbonden koetsen kennen we nog steeds maar de voertuigen zelf moet je met een lantaarntje zoeken. Een opsomming: een gala Berline, Calëche, Sociable, Victoria, de Coupé, Drowski, de Landauer, Redefiner, Phaëton, Tilbury, Tonneau, de Wagonette, de Jachtwagen, de Brik, de Fourgon, de Buggy, de Cesar, Vigilante, noem maar op, Bij paleis ‘Het Loo’ kun je een aantal van dergelijke rijtuigen zien en natuurlijk nog veel meer exemplaren in het Nationaal Rijtuigenmuseum in het Groningse Leek. In Voorthuizen heeft onze eigen Wijnand Hazeleger een mooie privécollectie die hij zo af en toe tijdens een Open Dag graag laat zien. Overigens: de eerste automobielen waren vaak omgebouwde rijtuigen en veel namen van rijtuigtypen werden dan ook door de automobielindustrie geadopteerd. De aanduiding ‘coupe’ is daarvan het bekendst.


POPULAIR In Barneveld en omgeving was de Utrechtse tentwagen populair. Het was een vierwielig, landelijk rijtuig dat door één of door twee paarden kon worden getrokken. Zo’n tentwagen hield een beetje het midden tussen een rijtuig en een wat verfijnde boerenwagen. Veel opsmuk kent dit vervoermiddel niet en het was dan ook uitstekend geschikt voor een dokter om patiënten te gaan bezoeken of leden van een kerkenraad om elders een nieuwe dominee te gaan beluisteren.


ONGEVALLEN Evenals later bij auto’s het geval zou zijn haalden rijtuigen nogal al eens de krant in verband met een (dodelijk) ongeval. Dat overkwam de 34-jarige, ‘verdienstelijke’ eerste luitenant Jan Herman Knoote in oktober 1853. Na te paard in Voorthuizen op bezoek te zijn geweest besloot hij het dier voor een rijtuig te spannen. Nu is niet elk rijpaard per definitie ook een trekpaard. Knoote’s knol sloeg op hol waardoor bij het huis van Wilbrink het rijtuig tegen een pal werd geslingerd en aan gort werd gereden. De meerijdende B. van T. kon nog net op tijd van de bok springen maar de luitenant sloeg met zijn hoofd tegen een schutting. ‘Welwillend’, wist de Javabode op 14 december 1853 te melden, ‘werd hij bij de familie Wilbrink opgenomen en verpleegd. De HH Dr. Beijen en dr. De Lespinasse wendden onmiddellijk alle pogingen aan, doch heden ( 20 oktober) verwisselde de ongelukkige het tijdelijke met het eeuwige.’


Met de komst van de automobiel leidden confrontaties met nog door paarden getrokken rijtuigen nogal eens tot ongelukken. Zo viel in juni 1903 een 16-jarige jongen van de bok van zijn wagen toen het paard van een auto schrok. De jongeling kwam eerst onder zijn eigen wagen terecht en vervolgens onder de auto. Dat leverde hem een beenbreuk en inwendige kneuzingen op. Hij werd per rijtuig naar huis gebracht!

Een bijzonder ongeval met een rijtuig overkwam de in Voorthuizen woonachtig wethouder Hendrik van Spriel. Hij reed in maart 1887 in zijn rijtuigje vanuit zijn woonplaats naar Barneveld en spande achter hotel ‘De Bonte Koe’ het paard uit. Na korte tijd stond het hele rijtuig in lichterlaaie. ‘Vermoedelijk is de brand ontstaan aan de stoof, die zich in het wagentje bevond.’ Een klein lichtpuntje: het onderstel was onbeschadigd! Daar konden ze bij wagenmakerij Van Dronkelaar, Versteeg of bij die van Vlastuin nog best wat mee doen.


‘IN EEN RIJTUIGJE…’ Heden ten dage worden wat chiquere koetsen, zoals Berlines en Landauers, nog voornamelijk ingezet bij huwelijken. Het heeft wel wat zo’n witte, liefst open rijtuig met een wuivend bruidspaar, gevolgd door een koets of vier, vijf, gevuld met bruiloftsgasten. Eénmaal in mijn leven mocht ik een rit in zo’n zwart koetsje van Barneveld naar de ‘Lunterse Boer’ in Lunteren en vice versa meemaken. Het was die dag snikheet en het raampje ging niet open. Mijn zusje – die van ’t fluitje – vond deze vorm van transport wel passend bij haar huwelijk. Mogelijk hadden we een politie-escorte want daar werkte ze toen, maar dat had helaas geen enkele invloed op het gezapige tempo van de stoet. Het duurde en duurde en slechts de gedachte aan zo’n goudgele rakker met een witte schuimkraag hield me overeind. Gelukkig werd mij later nooit meer zo’n ritje aangeboden. Voor een tochtje in arrenslee of een ander open, door een paard getrokken voertuig wil ik nog wel en uitzondering maken.



Vermoedelijk gaat dit stel een ritje in een zogenaamde ’dogcart’ maken.
Een prachtige koets die kennelijk deel uitmaakte van een allegorische optocht, voor de hoofdingang van huize ‘De Schaffelaar’.
De op de foto ongeveer 20-jarige Gerit Brouwer uit Zwartebroek werd later fietsenmaker. Samen met zijn paard poseert hij hier voor een Utrechtse Tentwagen.
Mogelijk een wagonette. Wie er in zitten en waar deze foto in Barneveld werd gemaakt, is niet duidelijk.
Pastoor Johannes Conradus Petrus Bos vierde op 15 augustus 1907 zijn zilveren priesterjubileum in het zaaltje van café ‘Het Wapen van Gelderland’ en maakte na afloop een feestelijke rit in een open Calèche door het dorp.
Wouter van den Berg van boerderij ‘Het Zwarte Paard’ in Kootwijk staat klaar met zijn wagonette om met twee dames een ritje te gaan maken.
Nota van de Stoom Rijtuig- en Wagenmakerij van J. Versteeg aan de Amersfoortsestraat in Barneveld.