Afbeelding
...

Reële rekenrente bij toekomstige letselschade

27 oktober 2019 om 09:51 Nieuws

BARNEVELD De Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Midden-Nederland hebben in juli en september 2019 een tweetal belangrijke – voor slachtoffers met letselschade gunstige - uitspraken gedaan over de hoogte van de rekenrente die bij de berekening van toekomstige schade moet worden gehanteerd.

Het betreft een tweetal letselschadezaken die in het kader van een deelgeschil aan de rechtbank zijn voorgelegd, waarin onder meer een beslissing werd gevraagd over de aard en omvang van het toekomstige verlies aan verdienvermogen (inkomensschade) en de hierbij te hanteren rekenrente. Beide slachtoffers zijn vrouwen die op jonge leeftijd onder meer ernstig hersenletsel hebben opgelopen met blijvende klachten en beperkingen tot gevolg. Voor de vaststelling van de inkomensschade moest worden beoordeeld hoe de loopbaan van het slachtoffer en het bijbehorend inkomen eruit zou hebben gezien indien haar het ongeval niet was overkomen.

CORRECT GEHANTEERD Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij het vaststellen van toekomstige schade als uitgangspunt 'de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen' te hanteren. Hoewel de bewijslast op het slachtoffer rust mogen aan dit bewijs conform eveneens vaste rechtspraak geen al te hoge eisen worden gesteld. Bewijs leveren van en zekerheid bieden omtrent die hypothetische toekomst in de denkbeeldige situatie zonder het schadeveroorzakende feit is voor het slachtoffer immers niet mogelijk, omdat die mogelijkheid hem/haar door het schadeveroorzakende feit is ontnomen. In beide zaken heeft de rechtbank genoemde uitgangspunten correct gehanteerd.

REKENRENTE Vervolgens moest de rechtbank vaststellen welke rekenrente moest worden gehanteerd bij de berekening van de gekapitaliseerde toekomstige (inkomens)schade. Bij de afwikkeling van letselschade wordt er voor wat betreft de toekomstige schade doorgaans voor gekozen om een som geld ineens uit te (laten) keren. Deze som geld moet toereikend zijn om de in de toekomst jaarlijks terugkerende schade van het slachtoffer te dekken. Er wordt dan eerst vastgesteld wat het bedrag is van de jaarlijks terugkerende schade en de te verwachten looptijd van de schade (bijvoorbeeld tot de pensioengerechtigde leeftijd of statistische eindleeftijd). Vervolgens wordt er op basis van de vastgestelde jaarschade en looptijd een zogenaamde contante waarde berekening gemaakt, waarin uitgaande van een bepaald rentepercentage (rendement) en inflatiepercentage (en eventuele fiscale component) wordt berekend welk gekapitaliseerd bedrag er ineens aan het slachtoffer moet worden uitgekeerd om de in de toekomst jaarlijks terugkerende schade gedurende de vastgestelde looptijd te kunnen dekken.

HOGE MATE VAN ZEKERHEID Verzekeraars plegen vrijwel standaard uit te gaan van een rente van 6% en een inflatiepercentage van 3%, hetgeen dus resulteert in een (hoge) rekenrente van 3%. Belangenbehartigers van slachtoffers wijzen er al jaren op dat dit standaard toegepaste rentepercentage van 6% niet meer overeenkomt met de werkelijkheid en de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het rendement op spaargeld is immers al jaren veel lager en er bestaat vooralsnog geen uitzicht op een stijging van de rente. Bij toepassing van een te hoge rekenrente worden slachtoffers benadeelt. De som geld is dan immers niet toereikend om de toekomstige jaarlijks terugkerende schade te dekken. Hoewel verzekeraars onder meer stellen dat een rendement van 6% haalbaar is met beleggen, is dit natuurlijk geen steekhoudend argument. Bij het afwikkelen van toekomstige schade in een som ineens mogen namelijk geen of slechts beperkte financiële risico's bij het slachtoffer worden gelegd. Een slachtoffer moet immers een hoge mate van zekerheid hebben dat hij of zij iedere toekomstige jaarschade aan het kapitaal kan onttrekken.

In beide zaken is terecht geoordeeld dat van een slachtoffer redelijkerwijs niet mag worden verwacht dat zij ter verkrijging van rendement over de gekapitaliseerde schade zodanige risico's met het uit te keren bedrag neemt dat haar bestaansonzekerheid in de toekomst kan worden aangetast. Volgens beide rechtbanken is de Werkgroep Normering van De Letselschade Raad, die zich bezighoudt met de ontwikkeling van richtlijnen voor het vaststellen van letselschade, waaronder een conceptrichtlijn voor de rekenrente, bij de vaststelling van de normpercentages uitgegaan van een juiste toetsingsmaatstaf. Concreet betekent dit: 1,3% rendement en 1,5% inflatie voor de eerste 5 jaren, 2,2% rendement en 1,6% inflatie tijdens de daarop volgende 15 jaren en daarna (dus na 20 jaren) 3,6% rendement en 1,9% inflatie. Vorenstaande resulteert dus in een aanmerkelijk lagere rekenrente van -0,2% voor de eerste 5 jaren, 0,6% tijdens de volgende 15 jaren en daarna (dus na 20 jaar) 1,7%.

RECHT GEDAAN Met beide uitspraken heeft de rechtspraak alsnog recht gedaan aan het uitgangspunt dat de schade van slachtoffers met letselschade volledig moet worden vergoed, hetgeen bij toekomstige schade betekent dat het slachtoffer voldoende (reële) zekerheid moet hebben dat de som geld die ineens wordt uitgekeerd naar redelijke verwachting in de toekomst toereikend zal zijn om de jaarschade te dekken. Heeft u naar aanleiding van het bovenstaande behoefte aan advies? Neem gerust vrijblijvend contact met ons op, wij zijn u graag van dienst!

Aangeboden door Mr. Frans Janse, advocaat bij Janse Advocaten in Barneveld

Deel dit artikel via:
advertentie
advertentie
advertentie